Fausto, de Schoenenpoetser (WattCycling column)
Veel dingen lijken pas waarde te krijgen wanneer ze ergens resoneren. Een heerlijk ritje waarbij de Garmin of Wahoo uitvalt lijkt nooit te zijn gereden, schaamteloos zingen is lekkerder onder de douche of in bad waar een echo in de badkamer klinkt. En wanneer we de kwaliteit van fietsvelgen, gipsmuurtjes of houten deurposten willen controleren begint het doorgaans met er een paar keer tegenaan tikken. Bij mensen lijkt het niet anders gaan. Iemand is pas ‘nieuws’ als zijn of haar naam de krant of tv haalt. Iets doms of crimineels doen is daarmee een van de snelste en verleidelijkste manieren tot (zelf)waardering. Terwijl het meer dan eens de stille krachten zijn die de waardering verdienen. Krachten zoals Andrea Carrea… lees verder.
Eind jaren vijftig gold er in Italië een bijzonder hiërarchisch podium. De paus stond steevast op plek drie. Plek twee en één lagen bijzonder dicht tegen elkaar aan. Afhankelijk van de tijd op de wielerkalender wisselden de lieve Heer en Fausto Coppi elkaar af. En niets ten nadele van Robert Gesink, ‘’de Condor van Varsseveld’’, maar Coppi heeft waarschijnlijk de mooiste, sterkste en krachtigste bijnaam die een renner ooit verworven heeft; ‘’Il Campionissimo’’. In een generatie waarin grootheden als Bartali en Robic pedaleerden, wist Coppi te excelleren en maar liefst 153 overwinningen bij elkaar te fietsen. Van vijfmaal de Giro d’Italia en de Ronde van Lombardije tot weergaloze zeges in Parijs – Roubaix en de Trofeo Baracchi. Een superioriteit die waarschijnlijk niet half zo groot was geweest als Andrea Carrea niet had bestaan…
Opgegroeid in het feodale Italië van vóór de oorlog werd Andrea Carrea geteisterd, geconditioneerd en mores bijgebracht door de harde krachten van het drieluik van die tijd: Mussolini, de Roomse Kerk en een Italiaanse moeder. Dit maakte Andrea qua karakter tot de perfecte knecht, of zoals het in het Italiaans zo fenomenaal fijn klinkt Gregario. Een mooier woord voor waterdrager bestaat er denk ik niet.
Carrea was de perfecte meesterknecht voor de man die het knechtensysteem min of meer heeft uitgevonden en geoptimaliseerd, en was met zijn enorme lijf niet weg te slaan bij zijn meester Fausto. Met zijn grote lijf en de sierlijkste haakneus die ik ooit heb gezien hield hij zijn Campionissimo niet alleen uit de wind, maar zette hem ook steevast in de schaduw. Dit zorgde er wel voor dat Andrea’s huid er uitzag alsof hij na 24/7 zonnebanken nog enkele weken in een warm bad had gelegen. Met prachtige glanzende donkere haren, bijna lichtgevende blauwe ogen en volledig ontwikkelde benen wist hij uitlooppogingen te neutraliseren, drinken te vinden plus halen wanneer gewenst en zo nodig eindeloos met tempowisselingen te spelen om de koers te ontregelen. Zich belangeloos het schompes fietsen voor een ander. Dat was zijn taak, en niets meer. Carrea was een uitzonderlijk goede, verlegen en timide renner waarvan iedere spiervezel ingesteld was op het dienen van zijn maestro. Een rol die hij zijn gehele carrière vlekkeloos en onopvallend heeft uitgevoerd, tot de 9e etappe van de Tour de France in 1952…
Het is 3 juli 1952 als het peloton net wat vroeger dan normaal vertrekt vanuit Mulhouse naar Lausanne. Coppi, uiteraard kopman van Team Bianchi, peddelt rustig met zijn mede-wegarbeiders de benen rond. Een dag later ligt voor het eerst in de Tourgeschiedenis de Alpe d’Huez in het verschiet, dus kalmpjes aan doen is het devies. Na verloop van tijd is er toch een groepje renners die het gekriebel van goesting in de benen niet kan weerstaan en een voorsprong van twee à drie minuten pakt op het peloton. Onderdeel van die ontsnapping is Jean Robic, een van de concurrenten van Fausto Coppi voor de eindzege van dat jaar. In een poging te controleren en ontregelen springt Andrea Carrea mee. De hondstrouwe knecht raakt verzeilt in de voorste regionen van de koers. Coppi’s ploeggenoten vragen aan Coppi of ze teruggehaald moeten worden, maar Coppi schudt van ‘nee’. ‘Concolidare’ antwoord hij. De knechten kijken elkaar vragend aan, maar niemand durft tegen deze halfgod in te gaan en dus houden ze het gat op een minuut of drie à vier.
Carrea, nog altijd in de kopgroep, zit inmiddels trillend en bevend op zijn fiets. De benen zijn goed, misschien wel de beste van iedereen, maar dat is precies wat eraan scheelt! Hij had nooit verwacht dat deze kopgroep stand zou houden en de finish komt steeds dichterbij. Wat moet hij straks zeggen tegen Coppi als hij ter verantwoording wordt geroepen? Er is nergens besproken dat hij voor de overwinning zou rijden. Hij weet niet eens wat dat is. Zijn hoofd maalt harder dan zijn benen en de angst dat deze rit hem wel eens zijn baan als renner kan kosten neemt zienderogen toe.
De Zwitser Walter Diggelman wint uiteindelijk de rit, onze landgenoot Jan Nolten, familie van WattCycling trainer Bram pakt die dag de derde plek, en in hun kielzog komt Carrea over de meet. Zonder ook maar een centimeter op kop te hebben gereden en bang voor wat komen gaat rijdt hij in één keer door naar het hotel om daar de deur op slot te doen en met de handen in het haar op bed te ploffen.
Een kleine tien minuten later wordt er hard op de deur van zijn kamer gebonsd. Met gezonde tegenzin en lichtelijke angst opent Carrea de deur en kijkt daar in de ogen van enkele mannen van de gendarmerie. Of hij mee wil komen naar het podium. Omdat de kopgroep niet meer is bijgehaald, is hij de best geklasseerde renner, en daar hoort een gele trui bij. Een jongensdroom voor velen, maar niet voor Carrea, die baalt als een stekker. Permanente ronde miss en betoverende accordeonist Yvette Horner moest die op een stoofje gaan staan om de beste man te kussen.
Terneergeslagen, met zijn hoofd diep weggestoken en een lijf vol schaamte loopt hij na de uitreiking richting zijn ploeg en meester, die hij nog niet gezien heeft na de finish. Bang voor de reactie van zijn meester vertraagt hij zijn pas totdat het echt niet langzamer kan en in slow motion komt hij binnen zijn bereik. Coppi roept met een luidde opgetogen stem: ‘’Festa, io Pago!’ wat vrij vertaald ‘’Feest, ik betaal!’ betekent.
Het duurt een paar seconden voordat de teamgenoten begrijpen waar hun kopman de afgelopen etappe mee bezig is geweest en ze hard beginnen te lachen. Coppi had al lang uitgerekend dat zijn knecht in het geel zou komen. Een perfecte beloning na al die jaren van trouwe dienst dacht Coppi. En Robic? Die pakt hij wel terug op de Alpe d’Huez.
’s Avonds vloeien de wijn en champagne rijkelijk en wordt Carrea in het zonnetje gezet. De uren in de belangstelling nemen het schuldgevoel nauwelijks weg en gedurende de avond biedt hij met betraande ogen keer op keer Fausto zijn excuses aan, die iedere keer ruimhartig werden geaccepteerd.
Het is even na middernacht als Carrea verwondert om zich heen kijkt en tot de ontdekking komt dat Fausto niet meer in de ruimte aanwezig is. Waarschijnlijk al naar bed, zo vermoedde Carrea. Parijs is immers nog ver en morgen wacht de Alpe d’Huez. Moe van alle ontlading, festiviteiten en schuldgevoelens strompelt hij, nog altijd in zijn gele trui, richting zijn hotelkamer.
Als hij zijn enorme stuurvaste hand op de deurklink legt en de deur van zijn kamer open doet, schrikt hij zich wezenloos. Want daar zit-ie, op ’t bed. Op zijn bed. Coppi, zijn kopman, zijn meester, zijn ideaal. Zou de acceptatie van Coppi voor zijn gele trui dan voor de bühne zijn geweest en zou hij er nu van langs krijgen? Zijn hart bonst in zijn keel en zijn adem lijkt even te stokken. Zijn benen hebben zelfs in de langste etappes niet zo week gevoeld als nu en met trillende stembanden probeert hij voor de zoveelste keer zijn verontschuldigingen eruit te stamelen…
Tot zijn verbazing reageert Coppi niet. Het blijft stil. Carrea heft zijn hoofd op om met gezonde tegenzin zijn meester in de ogen te kijken en ziet tot zijn verbazing dat deze op rustige wijze de schoenen van Carrea aan het poetsen is. Want Coppi, in al zijn grootsheid, had bedacht dat Carrea alle privileges behoorde te ervaren die horen bij het dragen van de gele trui in de Tour de France. Zo ook het dragen van gepoetste schoenen. En zo poetste Il Campionissimo nederig de schoenen van Carrea in plaats van andersom.
De volgende dag verscheen Carrea met tot in detail gepoetste schoenen aan de start en reed als eerste renner ooit in een gesoigneerd gele merino wollen polo met knoopjes de Alpe d’Huez op. Die dag hield hij niet alleen Fausto uit de wind, maar ook de rest van het peloton, en de Alpe d’Huez zelf. De immer onderdanige Italiaan voelde zich gewaardeerd en gezien en zat dankbaar met een glimlach breder dan zijn borstkas op de fiets. Al vond hij het na die dag ook helemaal niet erg om weer terug te keren in zijn bekende rol, en de gele trui weer af te staan. Aan wie? Fausto Coppi natuurlijk. Die pakte het geel, stond deze tot aan Parijs niet meer af en won zo de Tour van 1952. Fausto Coppi… Il Campionissimo en schoenenpoetser.
Komende week staan er krachttrainingen op het menu bij WattCycling. Krachten hebben is één, ze juist weten in te zetten is twee, en ze inzetten voor meer dan jezelf is drie. Laat je inspireren door Coppi en Carrea en haal het beste in jezelf en elkaar naar boven.
Geschreven door WattCycling trainer Boyd ‘El Tractor’ Welsink
Ook een onverwoestbare tractor kan wel eens sputteren