Veldslag op de Vouwfiets (WattCycling column)
De 19e etappe van de Giro gaat in 178km naar het heiligdom van Castelmonte. Een heuvelachtig parcours gidst de renners via de grotten van Villanova naar de top van deze heuvel. Een etappe die gereden moet worden, maar hoogstwaarschijnlijk dienst zal doen als overgangsetappe, gezien het geweld dat een dag later op het programma staat. Met de Passo Pordoi als Cima Coppi en een finish boven op mijn angstgegner de Passo Fedaia belooft dat namelijk een veldslag te worden. En tóch, ga ik met minimaal dezelfde belangstelling en aandacht naar de op papier saaiere etappe kijken. Dit heeft alles te maken met het verhaal van Ottavio Bottecchia. Lees verder!
Met tegenzin pakt Ottavio zijn fiets. Gedachteloos stopt hij twee drinkbussen in de houder aan zijn stuur. Hij heeft zelfs zijn paarse sponsorshirt aangetrokken. Ook al heeft zijn ploeg Automoto door geldgebrek de hele ploeg teruggetrokken uit de Tour de France van dat jaar, en moet hij als eenling starten. Op zijn stalen single speed fiets, met verschillende reservebanden om zijn lijf en twee handpompen op zijn fiets, rijdt hij langs de Tagliamento rivier van Cornino richting Peonis. De felle zon schijnend op de bergen in het noordoosten van Italië werpt een prachtige schaduw over het lagergelegen boerenlandschap. Het is 3 juni 1927, en een van de grootste Italiaanse wielerkampioenen ooit is op weg naar zijn laatste trappen van een opmerkelijk leven.
Francesco en Elena Bottecchia hadden al zeven kinderen toen er plots nog een 8e werd geboren op 1 augustus 1894. Bij gebrek aan inspiratie noemde ze hem Ottavia – Italiaans voor ‘als 8e geboren’. Zoals wel meer kinderen in die tijd ging hij slechts twee winters naar school, voordat zijn vader hem een vak leerde. Op zijn 12e eerst als schoenmaker, en kort daarop als bestuurder van paard en wagen in de kleine transport business van zijn vader. Voordat Italië in mei 1915 in oorlog raakte en samen met de Britten, Fransen en Russen het opnam tegen de Oostenrijks-Hongaarse en Duitse legers, had hij nog nooit een fiets gezien. Woonachtig vlakbij de Oostenrijkse grens en volledig ondermaats uitgerust werden de paarden van de familie Bottecchia gevorderd door het Italiaanse leger.
Bottecchia en zijn oudere broer Giovanni ging bij de bergsaglieri (scherpschutters) van het leger. Dat is hét moment waarop Ottavio erachter kwam dat hij bijzonder goed zijn krachten kwijt kon op de pedalen. Bij een tekort aan paarden werden er in de Bianchi-fabriek vouwfietsen gemaakt, die op de rug van een soldaat gedragen konden worden samen met een rugzak en een geweer. Ottavio, die zich door zijn kundigheid al snel opwerkte tot korporaal, bleek bliksemsnel uit de voeten te kunnen op de fiets en werd veelvuldig ingezet om berichten achter de vijandelijke linies te brengen. Tweemaal werd hij gegrepen door de vijand, en tweemaal wist hij te ontsnappen. Op zijn vouwfiets.
Na de oorlog, wat meer dan een miljoen Italianen het leven had gekost, was het noorden van Italië verwoest. Ottavio, inmiddels 24 jaar, had moeite met het vinden van werk en kwam via enkele omwegen in Frankrijk terecht waar hij als metselaar aan de wederopbouw begon te werken. Iets dat hem later in zijn carrière de bijnaam ‘Le Maçon de Frioul’ (De Metselaar van Friuli) opleverde. Na enkele jaren trok hij terug naar Italië en begon naast zijn werk wat regionale koersjes te rijden.
In 1920 startte hij zonder verwachtingen aan zijn eerste koers met ploegmaten Piccin en Cimetta. Al snel werd duidelijk dat Ottavio een gepokte, gemazelde en bovenal gesterkte rijder was. Het was in de Giro del Friuli, een 300-kilometer race voor amateurs, waar zijn krachten en doorzettingsvermogen opgebouwd door het jarenlang hard werken en vechten in de oorlog kwamen bovendrijven. Al bij de eerste heuvels loste hij iedereen en reed 200 kilometer solo om slechts een paar kilometer voor de finish bijgehaald te worden, om alsnog naar een 3e plek te sprinten. Een prachtig moment waarop hij voor het eerst naam voor zichzelf had gemaakt in het peloton en dat beloond zag worden met zijn eerste profcontract. In 1922, op 27 jarige leeftijd, tekende hij voor 150 Lire per maand een contract bij de ploeg van Luigi Ganna. Eveneens een ex-metselaar die pas laat prof werd en in 1909 de Giro d’Italia had weten te winnen.
Ottavio wist het wielerpubliek te bekoren door gevestigde namen uit die tijd als Alfredo Binda, Constante Girardengo en Henri Pélissier het vuur aan de schenen te leggen. Zeker in de langere etappes tegen de 400km, die zomaar 17 of 18 uur konden duren, wist Ottavio Bottecchia zich met regelmaat te onderscheiden. Met zijn eigenaardige silhouet, benige gezicht, droevige doch brede glimlach en zijn Venetiaanse accent raakte ook La Gazzetta dello Sport van hem in de ban. In de Giro van 1923 werd hij opgemerkt met een kleine versleten tas om zijn schouders, vol met kaas, brood en lekkernijen die over waren gebleven van de ravitaillering zones. Dit zou hij mee naar huis nemen, om daar ook eens beter dan normaal te kunnen eten. Met een prachtig artikel in de roze krant werd Ottavio al snel bekend onder het grotere publiek.
In 1924 en 1925, inmiddels onder contract bij Automoto, zou hij de grootste overwinningen uit zijn carrière boeken door met overmacht de Tour de France te winnen. Met respectievelijk 35, 36 en 54.20 minuten verschil met de nummer twee wist hij deze ogenschijnlijk eenvoudig naar zijn hand te zetten. En ondanks en vetter contract, waarmee hij een huis voor zijn familie kocht, en de enige persoon van zijn dorp werd met een auto, bleef hij de rustige hardwerkende renner die hij altijd was geweest. Mussolini wilde deze stille man van het volk graag aan zijn zijde en schoof zijn bewondering voor Ottavio dan ook niet onder stoelen of banken. Maar Ottavio wilde daar niets van weten. De sociale Italiaan wilde zich ver weg van het gedachtegoed en de praktijken van Mussolini houden, negeerde alle pogingen tot aanknopen en trapte zwijgzaam door.
De soms onmenselijke lange ritten en weersomstandigheden leken Bottecchia niet te deren. Hoe erg de context ook was, hij had erger meegemaakt in de oorlog. Een monster etappe over 326 kilometer in de Tour van 1924 is daar een mooi voorbeeld van. Ottavio demarreerde in de eerste bocht van de Aubisque, en wist op de Tourmalet, Aspin en de Peyresourde deze voorsprong alleen maar uit te bouwen. Directeur Henri Desgrange wist vanuit de auto niet wat hij zag en kwam na de race superlatieven tekort. Ter ere van Bottecchia’s enorme solo-ontsnapping schreef Desgrange: “Je had het gemak van zijn vooruitgang moeten zien, de eenheid van zijn stijl, de perfectie van zijn vernietiging. Ik heb hem geen enkele keer uit het zadel zien komen. Hij ging weg als een hengst… en hij hield vol tot het einde. Ik wist niet dat spierreserves oneindig waren, maar ik heb het vandaag met eigen ogen gezien.”
Na een lelijke val in Milaan – San Remo en een opgave in de 587 kilometer lange koers Bordeaux – Parijs, trok Ottavia halsoverkop terug naar Italië. In de nacht van 22 mei werd zijn broer en beste vriend Giovanni van zijn fiets gereden en overleed. Bij de begrafenis kwamen steeds meer details over de aanrijding naar voren, en zo kwam Ottavio Bottecchia erachter dat de betreffende auto van Franco Marinotti was, een lokale bewindvoerder en fascistische vriend van Mussolini. Franco bood Ottavio een geldbedrag aan ter compensatie, wat Ottavio alleen nog maar verdrietiger maakte en als een grove belediging ervoer. Ottavio trok zich stukje bij beetje verder terug en liet zijn gezicht een week later voor het laatst zien bij de start van de 13e etappe van de Giro, dicht bij Treviso. Daar is hij voor het laatst vastgelegd op de gevoelige plaat. Een prachtige zwart wit foto waar hij een praatje maakt met leider Alfredo Binda en runner up Giovanni Brunero vlak voor de start.
De volgende morgen, 3 juni 1927, stapte Ottavio in alle vroegte op zijn fiets. Rond 04:30, nog voor zonsopkomst, klom hij in het zadel voor een lange rit om zich voor te bereiden op de ritten van rond de 15 uur die de aankomende Tour de France op het programma stonden. Hij vertelde zijn vrouw Caterina dat hij rond 15.00 terug zou zijn, zodat ze alvast het water voor het bad kon opwarmen. Een van zijn favoriete momenten na een lange rit.
Het was een van die spaarzame dagen waarop Ottavio het niet fijn vond om alleen te zijn, dus reed hij langs zijn vriend Piccin om hem te vergezellen tijdens de training. Maar Piccin was van plan zijn nieuwe motor aan zijn vriendin te laten zien, dus reed Ottavio door naar een andere collega, Riccardo Zille, die druk bezig was met administratie. Ook zijn derde poging bij kameraad Luigi Maniago, die van zijn vrouw thuis moest blijven, liep op niets uit. En dus trok Bottechia er alleen op uit, noordwaarts, richting de bergen van Carnia. Via het dorpje Lestans, de plek waar hij tien jaar eerder zijn medaille als oorlogsheld verdiende, naar Cornino. Hij stopt daar langs de weg in de brandende zon voor een dorstlessend biertje, om zijn weg via de ruwe gravelpaden langs de rivier de Tagliamento te vervolgen richting Peónis. Het dorp, waar tegenwoordig een gedenksteen met zijn naam staat.
Het verhaal op de steen spreekt van een malaria koortsaanval gecombineerd met het al fietsend voorovergebogen een losse schoenveter vastmaken. Dit zou geleid hebben tot een onhandige val op de zijkant van zijn hoofd, schedelbasisfractuur, gebroken sleutelbeen en nog wat mankementen.
De boer die hem een paar uur later aan de rand van de weg vond sprak van een heel ander verhaal. Met zijn fiets netjes en onbeschadigd geparkeerd tegen een boom, maar bloed gutsend uit zijn neus en oren en een gezicht vol blauwe plekken, leek dit scenario onwaarschijnlijk. Een andere boer zou hem betrapt hebben op het stelen van druiven, wat begin juni vreemd is, en een steen op zijn hoofd hebben geworpen. Enkele jaren later zou een havenarbeider uit Sardinië, werkend in de haven van New York, op zijn sterfbed bekennen ingehuurd te zijn door de maffia om de twee Bottecchia broers een kopje kleiner te maken in verband met een gok geschil.
Dante Nigris, de lokale priester van het dorpje Peonis waar Ottavio heen werd gebracht voordat hij naar het ziekenhuis ging, wist vlak voor zijn dood in 1973 nog te vertellen dat de wonden op het lijf van Ottavio overduidelijk het gevolg waren van een fascistische aanval. Vanwege zijn socialistische ideeën en de dood van zijn broer slechts 10 dagen eerder door een officiële fascistische gezagvoerder, waar Ottavio logischerwijs niet over te spreken was, stond hij er slecht op. Slecht zou het ook boezemvriend Piccin vergaan. De beste man kon zichzelf niet vergeven dat hij niet mee was gegaan op de fietsrit, en reed zich daags na de begrafenis met zijn motor te pletter reed tegen een muur.
Wat ooit begon als een heldenverhaal met overwinningen, strijdlust en koersen in vredigheid, werd een verhaal van wreedheid, mysterie en steeds meer verliezers.
Er zijn verschillende boeken uitgekomen over het (fiets)leven van Bottecchia, met het 540-pagina tellende “Il Corno di Orlando: Vita, Morte e Misteri di Ottavio Bottecchia,” van Claudio Gregori als meest recente. Hij schrijft in de introductie het volgende: “Bottecchia does not only belong to the history of sport or the history of Italy but to an epic poem, the song of deeds. The mystery that still surrounds him gives to his memory the halo of legend. This book is a slice of life. It belongs to that wonderful and cruel adventure that is life.”
Nu 95 jaar later, fietst het peloton vrijdag de op papier saaie 19e overgangsetappe door dit gebied. Op een steenworp afstand van de gedenksteen van Ottavio Bottecchia razen gesoigneerde renners op full carbon tijdmachines met 50km in het uur voorbij. Zal iemand in het peloton dit verhaal kennen? Zullen ze dankbaar zijn dat ze niet stiekem eten in versleten tasjes hoeven mee te nemen om ook na de Giro goed te kunnen eten? Zullen ze beseffen dat de gedenksteen precies op 1000km, zeg tweeëneenhalve stevige etappe, van de grens met Oekraïne staat?
Ik weet het niet. Ik weet wel dat het al lang geen veldslag meer op een vouwfiets is. Dat ordes en krachten anders zijn, maar iedereen nog altijd zijn of haar eigen strijd voert. En dat we als collectief ook nog het een en ander te overwinnen hebben. En in die zin, hoe rijk of arm, hoe gezond of ongezond we op dit moment ook zijn, zitten we allemaal in hetzelfde vergankelijke, fragiele schuitje. En alleen dat lijkt me al meer dan genoeg reden, om gewoon lief voor elkaar te zijn.
Komende week staan de trainingen bij WattCycling in het teken van de Giro d’Italia Er gaat gesprint worden op zijn Mario Cipollini’s, staand geklommen worden zoals alleen Marco Pantani dat kon en van het uitzicht genoten worden op de Gavia pas. Tel je zegeningen en kom trainen!
Geschreven door WattCycling trainer Boyd ‘El Tractor’ Welsink
Ook een onverwoestbare tractor kan wel eens sputteren